Op 17 juli verschijnt Niels Posthumus’ nieuwste boek Alle problemen begonnen met van Riebeeck. Het is een fascinerend verslag van een reis door het land en de geschiedenis van Zuid-Afrika. Met het boek plaatst Posthumus een uitroepteken achter een negenjarig correspondentschap voor Trouw en het Financieele Dagblad. Eerder verscheen van zijn hand Liefdes verdriet dat de shortlist haalde van de Brusseprijs.
JOHANNESBURG – Om in de Zuid-Afrikaanse sloppenwijk Freedom Charter te komen, moet je een treinspoor in township Soweto oversteken, dat vol met afval ligt. Een officiële toegangsweg bestaat niet. Direct achter het spoor lopen onverharde wegen af naar een moerassig laagland. Door geulen in het rode zand lopen stroompjes vuil water naar beneden, waarin vrouwen met behulp van plastic teiltjes de was hebben gedaan. Als het regent, kampt wie onderaan woont met overstromingen.
Sithembiso Yingwane snuift verontwaardigd. ‘Op dagen dat het regent zijn de wegen hier één grote modderpoel. Kom na een bui maar eens kijken: dan is dit een plek waar eigenlijk alleen varkens horen te leven.’ Ik ken Sithembiso al een tijdje. Hij is twee jaar jonger dan ik, eind dertig, en een van de weinige mensen in zijn sloppenwijk met een stabiele baan. Hij werkt in een medische kliniek een paar kilometer verderop. ‘Nee, niet in Freedom Charter.’ Hij lacht als een boer met kiespijn. ‘In deze wijk hebben we helemaal niets: geen school, geen bibliotheek, en ook geen kliniek.
Het is cynisch dat het ANC, sinds het einde van de apartheid in 1994 aan de macht, juist ooit op deze plek de woorden declameerde: ‘De rijkdom van ons land, erfgoed van alle Zuid-Afrikanen, zal aan het volk worden teruggegeven.’ De woorden waren onderdeel van het Vrijheidshandvest (het Freedom Charter) dat in 1955 op deze plek in Soweto werd gepresenteerd. Het handvest riep op, zeven jaar na de invoering van de racistische apartheid, om van Zuid-Afrika een land te maken waar iedereen gelijke rechten zou hebben, en waar voor iedereen – zwart én wit – plek zou zijn: een regenboognatie.
Christopher Mbanjwa was erbij destijds, als 13-jarige jongen. Sithembiso heeft me naar zijn piepkleine, gele huisje gebracht, in het hart van de sloppenwijk. Hij herinnert zich de charges nog die de politie uitvoerde. ‘Ik was een kind en had geen idee wat er gaande was, vertelt hij. ‘Ik zag wel mannen lopen in hun ANC-uniformen, maar besefte niet dat zij politieke activisten waren. Wij waren gewoon aan het spelen. Maar toen de politie optrad, moesten ook wij ons natuurlijk uit de voeten maken.’
‘Meneer Christopher’ woont al praktisch zijn hele leven in Freedom Charter. Hij is 77 jaar en heeft een dun, pezig lichaam. De jaren hebben zijn gezicht gegroefd, maar hij gaat onberispelijk gekleed, zoals ook zijn gele huisje te midden van de chaos in de sloppenwijk vanbinnen tot in de puntjes is opgeruimd en schoongemaakt. Hij neemt plaats op een plastic stoel zit hij tegenover me.
Nee, hij heeft zich nooit van het ANC afgekeerd. ‘De partij heeft gedaan wat zij kon’, zegt hij. Zeker de leiders uit de tijd van de anti-apartheidsstrijd, mensen als Nelson Mandela. ‘Zij zaten allemaal heel lang opgesloten of leefden in ballingschap. Toen er in 1994 algemeen stemrecht kwam, waren zij al oud. We hadden gewoon niet meer van hen mogen verwachten.’ En bovendien: het ANC was de partij van zijn vader. ‘Ook daarom zal ik altijd op de partij blijven stemmen.’
Hij weet nog hoe het voelde, toen hij op 51-jarige leeftijd voor het eerst zijn stem mocht uitbrengen. ‘Alles zou anders worden.’ Hij had nauwelijks eigendommen en schreef zich in voor een van de miljoenen gratis woningen die het ANC liet bouwen, maar kwam op een wachtlijst. Daarop staat hij nu, dik 25 jaar later, nog steeds. Er klinkt teleurstelling door in zijn stem. Hij weet dat het zo lang duurt, omdat hij te arm is om smeergeld te betalen. Wie geld heeft, koopt zijn stijging op de toewijzingslijst.
Meneer Christopher wilde de corruptie binnen het ANC lang zien, geeft hij toe. Zelfs toen Jacob Zuma, een politicus met een waslijst aan corruptiebeschuldigingen boven zijn hoofd, in 2009 aantrad als vierde zwarte president van het land, geloofde hij dat die ‘man van het volk’ goede dingen zou gaan doen voor gewone mensen als hij. Maar inmiddels vertrouwt meneer Christopher hem niet meer. Want wie de naam Zuma noemt, heeft het bijna automatisch over corruptie en wanbeleid.
De hoop van meneer Christopher, in 1994, dat alles anders zou worden onder het ANC, was vanaf het begin weinig realistisch. Voor een frisse start waren de economische sporen van de koloniale tijd en de apartheid te diep: drie en een halve eeuw aan witte macht had niet alleen geleid tot een eindeloze reeks aan oorlogen en voortdurende racistische onderdrukking, maar resulteerde ook in een land met twee parallelle economieën: de één modern en welvarend, de ander traditioneel en arm. Of in andere woorden: het tijdens de apartheid ‘witte’ Zuid-Afrika, met zijn tot op de dag van vandaag ontwikkelde steden en luxe woonwijken, versus het primitieve platteland en de zwarte townships.
Deze tweestromeneconomie toont zich in alles. Zo is mijn huis, net buiten het centrum van Johannesburg, uitgerust met breedbandinternet, riolering en een elektriciteitsmeter. Mijn straat is geasfalteerd. Ik parkeer mijn auto in een garage. Het vuilnis wordt opgehaald. In het gebouw tegenover me huist een school. Twee blokken verderop is een supermarkt. Het Freedom Charter van meneer Christopher heeft geen van die zaken. Toen ik naar zijn huis liep, moest ik bukken voor laaghangende elektriciteitsdraden waarmee illegaal stroom werd afgetapt. Asfalt was nergens te bekennen. En er stonden slechts wat groene dixietoiletten, die de inwoners van een hele straat moeten delen.
Het ANC erfde begin jaren negentig wat economen wel een ‘extractieve economie’ noemen: een samenleving waarin de voordelen van economische groei bijna uitsluitend ten goede komen aan een kleine elite. Zo’n economie staat doorgaans nauwelijks open voor innovatie, waardoor zij moeilijk inclusiever te maken is. Sterker nog, de elite is geneigd alle pogingen daartoe te belemmeren. Want veranderingen die goed zijn voor het algemeen belang, verminderen haar geprivilegieerde positie.
Dus werd Zuid-Afrika na de afschaffing van de apartheid weliswaar politiek inclusiever, dankzij de invoering van algemeen stemrecht, maar onderging het door witte Zuid-Afrikanen gecontroleerde bedrijfsleven geen zelfde verandering. Dat paste zich wel cosmetisch iets aan, door een kleine zwarte toplaag in zijn raden van bestuur op te nemen, maar stelde zijn verdienmodel en interne hiërarchie niet écht bij. Nog altijd is bijvoorbeeld bijna driekwart van alle topmanagers in de Zuid-Afrikaanse private sector is wit, terwijl witte Zuid-Afrikanen maar 8 procent van de bevolking uitmaken.
Na ons gesprek is meneer Christopher duidelijk vermoeid. Hij vraagt of ik misschien wat fruit voor hem wil halen op de markt. Sithembiso zal met me meelopen. Nadat we het spoor zijn overgestoken, Freedom Charter uit, lopen we naar een groep mannen en vrouwen die met hun uitgestalde groenten en fruit op de stoep langs de doorgaande weg zit. Ik vraag Sithembiso wat hij van de huidige situatie in Zuid-Afrika denkt. Is hij even vergevingsgezind voor het ANC als meneer Christopher?
Hij schudt zijn hoofd. Het ANC heeft er volgens hem een zooitje van gemaakt. ‘Het is heel moeilijk om in dit land iets gedaan te krijgen als je familie niet betrokken was bij de anti-apartheidsstrijd,’ zegt hij. ‘En tegelijkertijd horen we dus aldoor die verhalen over corruptie, over de zelfverrijking van onze leiders. Veel mensen vragen zich daarom af: waarom zouden wij nog ANC stemmen?’
Toch stelt de Zuid-Afrikaanse politicoloog Steven Friedman dat het niet eerlijk is om de schuld voor de corruptie in Zuid-Afrika puur en alleen in de schoenen van het ANC te schuiven. Het zou ook naïef zijn, waarschuwde hij onlangs, om te denken dat als die partij de macht verliest het corruptieprobleem in Zuid-Afrika in één klap is opgelost. Corruptie is nu eenmaal ‘de oudste traditie van het land’.
Die traditie begon met de kolonisatie van de Kaap in 1652, had historicus Nigel Penn mij eerder al eens verteld. In dat jaar stichtte de Nederlander Jan van Riebeeck in opdracht de VOC op de plek waar nu Kaapstad ligt een permanente verversingspost voor schepen op weg van Amsterdam naar Nederlands-Indië. De Kaapkolonie die daar uit ontstond, hing volgens hem vanaf het allereerste begin ‘aan elkaar van de fraude en vriendjespolitiek’. Dat was misschien ook niet zo verbazingwekkend. Van Riebeeck was eerder in zijn carrière door de VOC al eens voor straf uit Zuidoost-Azië terug naar Amsterdam teruggestuurd, omdat hij had geprobeerd zichzelf, via het drijven van privéhandel, achter de rug van de VOC om te verrijken. De koloniale geschiedenis van Zuid-Afrika begon dus al meteen met een corrupte hoogste bestuurder.
Penn legde uit dat het bovendien belangrijk is om te onthouden dat de Kaapkolonie nooit een kolonie was van De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, maar privaat VOC-eigendom. Het koloniale bestuur stond daardoor volledig in het teken van bedrijfsbelangen. In dat kader bestond geen enkel moreel bezwaar tegen het gebruik van geweld of bedrog. En democratie was maar onhandig.
In de Kaap nestelde zich zo een vorm van rücksichtslos kapitalisme. Politiek gezien was alles geoorloofd, zolang het de winst van de VOC maar vergrootte: hevig fluctuerende import- en belastingtarieven, economische monopolies, patronage, omkoping, zware lijfstraffen en natuurlijk ook slavernij. De tienduizenden slaven die de VOC vanuit Azië, Oost-Afrika en Madagaskar naar de Kaap haalde, vormden de spil waarom alle economische productie in de kolonie draaide.
Elk nieuw regime bouwde na het faillissement van de VOC, eind achttiende eeuw, in Zuid-Afrika voort op dat bikkelharde en corrupte model. Telkens weer vereenzelvigde de politieke macht zich er dermate sterk met de economische belangen van het bedrijfsleven en de economische elite dat zij daarmee – net als de VOC – nagenoeg samenviel: het Britse koloniale regime, de Boerenrepublieken Transvaal en Oranjevrijstaat en ook de regeringen van Afrikaner premiers Louis Botha en Jan Smuts, die in de eerste helft van de twintigste eeuw die hun oren volledig lieten hangen naar de belangen van de mijn- en energiebedrijven.
De apartheid, van 1948 tot 1994, vormde de ultieme climax van die kapitalistische corruptietraditie in Zuid-Afrika. Vooral tijdens de eindfase van dat regime, in de jaren tachtig en begin jaren negentig, sluisden apartheidspolitici enorme zakken geld, zonder toezicht van het parlement, naar allerlei schimmige bankrekeningen. ‘Corruptie groeide in die periode werkelijk uit tot de kern van de overheidsstrategie,’ stelt politicoloog Friedman. Niet zo vreemd dus dat het apartheidsregime het nieuwe Zuid-Afrika in de jaren negentig opzadelde met een miljardenschuld, een jaarlijks inflatiepercentage in de dubbele cijfers, massawerkloosheid en een snel krimpende economie.
De manier waarop de regering en het bedrijfsleven zich tot elkaar verhielden was in 1994 al volledig gecorrumpeerd. Niet vreemd dus dat het witte bedrijfsleven de zwarte toplaag van het ANC meteen uitnodigde aandeelhouder te worden. Zij wist nauwelijks nog beter. Het bedrijfsleven begreep bovendien dat zelfs de toplaag binnen het ANC vaak weinig financiële armslag had, na een heel leven van apartheidsachterstelling en zelfopoffering voor de vrijheidsstrijd. Bedrijven zagen hun kans schoon en boden de nieuwe politieke machthebbers aan een handje te helpen: ze konden huizen en auto’s ‘doneren’ bijvoorbeeld, of de dure private scholen voor hun kinderen financieren.
Op de groente-en-fruitmarkt even buiten Freedom Charter doet Sithembiso wat bananen, appels en peren in een plastic zak voor meneer Christopher. ‘Het is frustrerend,’ zegt hij. ‘We leven nu 26 jaar in vrijheid, maar in Freedom Charter is niets veranderd. ‘Aldoor klinken er beloftes: over nieuwe huizen, nieuwe wegen, zelfs over parken die zullen worden aangelegd. Maar intussen gebeurt er niets.’ En op de terugweg verzucht hij, terwijl we het spoort weer oversteken: ‘Veel mensen hebben alle hoop op een betere toekomst verloren.’ Hij wijst om zich heen. ‘Kun je hen ongelijk geven?’
Als we terugkomen bij het gele huisje van meneer Christopher staat de voordeur open. Hij ligt op bed, maar neemt de tassen groenten en fruit dankbaar aan. Sithembiso begeleidt me even later naar mijn auto. Zonder zijn escorte is het voor mij niet veilig om in Freedom Charter rond te lopen, zegt hij. Maar misschien vindt hij het gewoon ook fijn om nog wat langer zijn hart te luchten. Want hij vervolgt direct: ‘Als je geen politieke connecties hebt, moet je in Zuid-Afrika werken tot je handen bloeden. In dat geval werkt het nog steeds exact zoals tijdens de apartheid: wil je aandacht voor je problemen, dan zit er niets anders op dan de straat op te gaan. Anders luistert er niemand naar je.’
Middenin de sloppenwijk houdt hij plots stil. ‘Waarom zijn mensen die de politiek ingaan binnen een mum van tijd toch vaak zo gierig?’ Sithembiso kijkt me wat wanhopig aan.’ Waarom hebben politici wel altijd tijd en geld voor zichzelf, maar nooit voor ons?’